24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblikje:
augeblikske (L298p Kessel),
augəblikskə (L298p Kessel),
ougeblikske (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
noot:
neut (L298p Kessel),
noot (L298p Kessel),
-
noot (L298p Kessel)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)] || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaal (L298p Kessel)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
olie:
oalie (L298p Kessel)
|
olie [SGV (1914)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli[verf] (L298p Kessel)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
19711 |
omheining |
hek:
hèk (L298p Kessel)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhaofmoer (L298p Kessel)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
štaŋkɛtsǝl (L298p Kessel)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
schutting:
šø̜teŋ (L298p Kessel),
tuin:
tūǝn (L298p Kessel)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
tuin:
tūn (L298p Kessel)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|