21354 |
pruis |
pruis:
pruus (L298p Kessel)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruises:
pruses (L298p Kessel)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18908 |
prutser |
sukkelaar:
sukkelêr (L298p Kessel)
|
sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømštęjn (L298p Kessel)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
25014 |
punt, stip |
punt:
punt (L298p Kessel)
|
punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
quatertemperdaag (L298p Kessel)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19079 |
raad |
raad:
roat (L298p Kessel)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
27904 |
raam |
raam:
rām (L298p Kessel),
venster:
venstǝr (L298p Kessel)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
gek:
gek (L298p Kessel),
raar:
raar (L298p Kessel),
ráár (L298p Kessel),
vreemd:
vremt (L298p Kessel),
vrêmd (L298p Kessel)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|