19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
sjelde (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
schimpen:
sjimpe (L298p Kessel)
|
schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] || schimpen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25023 |
schemering, valavond |
tussen donker en licht:
tösse donker en leeg (L298p Kessel)
|
schemering [SGV (1914)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
sjinkel (L298p Kessel)
|
schenkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
26397 |
scheut |
kien:
kēn (L298p Kessel),
scheut:
šø̄t (L298p Kessel)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
sjeete (L298p Kessel)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
23913 |
schijnheilig |
schijnheilig:
sjienheilig (L298p Kessel)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
sjaal (L298p Kessel)
|
schil [SGV (1914)]
I-7
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (L298p Kessel)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
ein sjoon sjilderie (L298p Kessel),
sjilderie (L298p Kessel)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (L298p Kessel)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|