e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschelden schelden: sjelde (Kessel) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitwerpselen poep: poep (Kessel), schijt: sjiët (Kessel) uitwerpselen [N 10c (1995)] III-1-1
uitwerpselen van het paard paardsmop: (mv)  pęrsmǫpǝ (Kessel) [A 9, 24b] I-9
uitwerpselen van koeien koeflater: kuflātǝr (Kessel) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
unster ponder: mèt eine punger wège (Kessel), punger (Kessel) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1
urine pis: pis (Kessel), zeik: zeik (Kessel) urine [N 10c (1995)] III-1-1
urineren pissen: pissen (Kessel), zeiken: zeiken (Kessel) urineren [N 10c (1995)] III-1-1
ursuline ursuline: ursuline (Kessel) Een Ursulin [Ursulien]. [N 96D (1989)] III-3-3
vaars rind: renjtj (Kessel), vaars: vɛrs (Kessel) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šoͅtəlsplak (Kessel) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1