34197 |
brulkoe |
brulkoe:
brølku (L298p Kessel)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
bandloos zijn:
(de koe is) banjtjlos (L298p Kessel)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
bies (L298p Kessel),
schoer:
sjoer (L298p Kessel)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
bōēk (L298p Kessel),
buək (L298p Kessel)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33886 |
buikkrampen |
koliek:
kolik (L298p Kessel)
|
Met krampen gepaard gaande darmstoornis die hevige pijn veroorzaakt bij dieren, in het bijzonder bij paarden. [A 48A, 5; N 8, 9Oo; monogr.]
I-9
|
18095 |
buikpijn |
buikpijn:
boekpien (L298p Kessel),
penspijn:
penspien (L298p Kessel),
pijn in zijn buik:
pien in miene boek (L298p Kessel),
piən in miene boək (L298p Kessel)
|
buikpijn [DC 27 (1955)] || ik heb pijn in mijn buik of de buik doet mij zeer [DC 01 (1931)]
III-1-2
|
21766 |
buitendorpse |
buitendorpse:
boete durpse (L298p Kessel)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die niet in hetzelfde dorp wonen als u? [vreemde] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
22875 |
buitenspel |
af-side:
afseid (L298p Kessel)
|
Buitenspel. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
22886 |
buitenspeler: linker - |
linkervleugel:
linkervleugel (L298p Kessel)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
25058 |
bundel, bussel |
bundel:
bundel (L298p Kessel)
|
bundel [SGV (1914)]
III-4-4
|