24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dês (L298p Kessel)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)]
III-4-2
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
dagelijkse zunj (L298p Kessel)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L298p Kessel)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
laagte:
liëgte (L298p Kessel)
|
laagte [SGV (1914)]
III-4-4
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfiets (L298p Kessel)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
manjtjel (L298p Kessel),
manjtjels (L298p Kessel)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwluiboks:
vrouwluu boks (L298p Kessel)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
damp:
damp (L298p Kessel),
stoom:
sjtoum (L298p Kessel)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
28402 |
dar |
dreen:
drēn (L298p Kessel),
drę̄n (L298p Kessel)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
derm (L298p Kessel),
dèrrəm (L298p Kessel),
dérrəm (L298p Kessel)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|