24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
deikenaat (L298p Kessel)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19704 |
deksel |
deksel:
dèksel (L298p Kessel)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (L298p Kessel)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
dinke (L298p Kessel)
|
denken [SGV (1914)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknoep (L298p Kessel)
|
dennenappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
spitser:
[ ? - moeilijk leesbaar]
sjpitster (L298p Kessel)
|
dennennaald [SGV (1914)]
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugniet:
deugneet (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
deugniet [DC 11 (1942)], [SGV (1914)]
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L298p Kessel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
18035 |
diarree |
schijt:
šīt (L298p Kessel)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
dief:
deef (L298p Kessel)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|