20391 |
echtgenote |
vrouw:
mien vrouw (L298p Kessel)
|
vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikeurke (L298p Kessel),
eikēūrtje (L298p Kessel),
eekkatsje:
eiketske (L298p Kessel, ...
L298p Kessel,
L298p Kessel)
|
eekhoorn [DC 07 (1939)], [Roukens 03 (1937)] || eekhorentje [SGV (1914)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L298p Kessel)
|
eelt, eeltknobbel [SGV (1914)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
paardshoorn:
pērshø̜̄rǝ (L298p Kessel),
paardszweel:
pērsžwēl (L298p Kessel)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
23667 |
een aflaat verdienen |
aflaat verdienen:
aflaot verdeene (L298p Kessel)
|
Een aflaat verdienen/winnen/bekomen/halen/bidden [ne ablas verdeene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23781 |
een askruisje halen |
askruisje halen:
askruutske haole (L298p Kessel)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20145 |
een blauwtje lopen |
hij heeft op een aas gekauwd:
aos"is het harde gedeelte in een stuk hout waar een tak is ontstaan
hae haet op eine aos gekowd (L298p Kessel)
|
een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)]
III-2-2
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən bu̞tram šmēͅrə (L298p Kessel)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜.i̯ (L298p Kessel)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|