24043 |
eerste mis van de neomist |
eerste mis:
ierste mès (L298p Kessel)
|
De eerste H. Mis van de Neomist in de parochie van herkomst [priemiets, ieësjte maes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
28510 |
eerste nazwerm |
nazwerm:
nǭzwɛrm (L298p Kessel)
|
De eerste nazwerm of met de voorzwerm meegerekend de tweede zwerm. Ze is kleiner dan de voorzwerm. Acht of tien dagen nadat de voorzwerm is weggevlogen, vliegt de tutende, nieuw uitgelopen en nog onbevruchte moer of koningin met een deel van het bijenvolk weg. In deze eerste nazwerm kunnen koninginnen zitten die allemaal nog onbevrucht zijn. Zij vormen ofwel nieuwe afsplitsingen ofwel zij bevechten elkaar op leven en dood, totdat er nog één koningin overblijft. Een volk kan slechts één koningin gebruiken. [N 63, 29c; N 63, 37b; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
23912 |
eeuwig |
eeuwig:
iëwig (L298p Kessel)
|
Eeuwig [ieëweg, èwwig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24430 |
egel |
egel:
egel (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
stekelvarken:
stikkelverke (L298p Kessel)
|
egel [DC 04 (1936)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
32788 |
eggen |
eggen:
ęqǝ (L298p Kessel)
|
Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.]
I-2
|
22738 |
eiertikken |
eieren tippen:
eier tippe (L298p Kessel)
|
Het gebruik om met hardgekookte eieren tegen elkaar te tikken [eiere tietsje, kuppe]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L298p Kessel)
|
eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ɛi̯k (L298p Kessel),
-
eik (L298p Kessel),
eikenboom:
-
eikəbaum (L298p Kessel)
|
eik [DC 04 (1936)], [RND]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
ɛi̯kəls (L298p Kessel),
-
eikels (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
eikələ (L298p Kessel, ...
L298p Kessel)
|
eikels [RND] || eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegers (L298p Kessel),
ègers (L298p Kessel),
êgers (L298p Kessel)
|
ekster [SGV (1914)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|