26785 |
inkuilen |
inkuilen:
enkule (L298p Kessel)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
enšpanǝ (L298p Kessel)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
introitus (L298p Kessel)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20827 |
inzouten |
inzouten:
inzaote (L298p Kessel),
zouten:
zoate (L298p Kessel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] || zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
jaordeens (L298p Kessel)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjeloers (L298p Kessel)
|
jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hē is jörig (L298p Kessel),
hè is jêûrig (L298p Kessel),
hê is jö:rig (L298p Kessel),
is ... jârig (L298p Kessel)
|
Hij is in juli jarig, maar de datum ... ik vergeten. [DC 45 (1970)] || Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L298p Kessel, ...
L298p Kessel),
jes (L298p Kessel)
|
jas [SGV (1914)] || jassen (mv.) [SGV (1914)] || Zijn jas is helemaal vaal, op die van mij zitten vale plekken [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
24097 |
jezuïet |
jezuet:
jezuwiet (L298p Kessel)
|
Een Jezuiet [Jozefiet, Zjezwiet]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|