e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessel

Overzicht

Gevonden: 2325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaak kaak: kaak (Kessel, ... ), ká:k (Kessel) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kaal: kaal (Kessel) De man is kaal [DC 42B (1967)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kø̜̄mǝ (Kessel) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaars kaars: kɛ̝rs (Kessel) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenbak: kersebak (Kessel) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsenpit pit: pit (Kessel) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Kessel) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kiës (Kessel), kîês (Kessel) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaasjeskruid kaaskruid: kiǝskrut (Kessel), onzeker  kiëskroed (Kessel) klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaatsen kaatsen: ka:tsə (Kessel) kaatsen [RND] III-3-2