22729 |
kameel |
kameel:
kemieël (L298p Kessel)
|
kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
24509 |
kamille (alg.) |
hemdenknoopje:
Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)
hemdeknoopjes (L298p Kessel),
kamille:
Uitspraak o.g.v. vraag 002
kemilje (L298p Kessel)
|
echte kamille [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
keime (L298p Kessel)
|
kammen (ww.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21173 |
kanaal |
water:
water (het -) (L298p Kessel)
|
vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kandelaar:
kandelaer (L298p Kessel)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluchters (L298p Kessel)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplaon (L298p Kessel)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23489 |
kapelletje |
kapel:
kepel (L298p Kessel),
kapelletje:
kepelke (L298p Kessel)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21760 |
kar |
kar:
kɛr (L298p Kessel)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|