21023 |
beurs |
kerkportaal:
kirkportoal (L298a Kesseleik)
|
De ruimte achter in de kerk, tussen de laatste bank en de deur van het kerkportaal [de beurs?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20180 |
bevallen |
een kindje krijgen:
n keindje kriege (L298a Kesseleik)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19259 |
bevel |
order:
order (L298a Kesseleik, ...
L298a Kesseleik)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bevelen:
bevèle (L298a Kesseleik, ...
L298a Kesseleik)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
tijdrovend:
tied-rauvend (L298a Kesseleik)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18839 |
bezadigd |
gemoedereerd:
gemoedereerd (L298a Kesseleik)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19302 |
bezig |
doende:
doonde aan... (L298a Kesseleik)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L298a Kesseleik)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
kranke bezeuke (L298a Kesseleik)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
betusselen:
betusselen (L298a Kesseleik)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|