18428 |
soorten mouwen |
hopmouw:
hopmoew (L298a Kesseleik),
raglanmouw:
raglangmoew (L298a Kesseleik)
|
Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)]
III-1-3
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
bloempje:
(mv)
blømkǝs (L298a Kesseleik),
blokje:
(mv)
bløkskǝs (L298a Kesseleik),
nopje:
(mv)
nøpkǝs (L298a Kesseleik),
rondje:
(mv)
røntjǝs (L298a Kesseleik),
streepje:
(mv)
štrēpkǝs (L298a Kesseleik)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
21896 |
spaarpot |
spaarpot:
spaarpot (L298a Kesseleik)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24618 |
spar |
spar:
WLD
spar (L298a Kesseleik)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21895 |
sparen |
sparen:
sparen (L298a Kesseleik)
|
bewaren, niets opmaken, om zijn bezit te vergroten [sparen, muiken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18091 |
spatader |
spatader:
spatoar (L298a Kesseleik)
|
Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
spikkeleren (L298a Kesseleik)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
spie (L298a Kesseleik)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
kaart (L298a Kesseleik)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19339 |
speels |
speels:
speels (L298a Kesseleik)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|