19714 |
wasbord |
schromp:
sjromp (L298a Kesseleik)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
20484 |
waterige kost |
slobber:
sloeber (L298a Kesseleik)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24632 |
waterloot |
dief:
WLD
deef (L298a Kesseleik),
waterscheut:
WLD
watersjeut (L298a Kesseleik)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokke (L298a Kesseleik)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18123 |
waterzucht |
waterzucht:
waterzucht (L298a Kesseleik)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20542 |
wecken |
inkoken:
inkòken (L298a Kesseleik)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stoof (L298a Kesseleik)
|
Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)]
III-1-3
|
19346 |
weerbarstig |
dwars:
dwars (L298a Kesseleik)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17979 |
wegkwijnen |
wegteren:
wèg tère (L298a Kesseleik)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
wègwiezer (L298a Kesseleik)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|