17974 |
zich niet lekker voelen |
zich huiverig voelen:
zich hoeverich veulen (L298a Kesseleik),
zich niet goed voelen:
neet goad veulen (L298a Kesseleik)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18982 |
zich schamen |
zich generen:
generen (L298a Kesseleik)
|
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19247 |
zich vergissen |
vergissen:
vergissen (L298a Kesseleik)
|
het mis hebben, zich vergissen [abuis hebben, zijn eigen misgissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18819 |
zich vervelen |
zich vervelen:
zich vervèle (L298a Kesseleik)
|
niet weten wat te doen en daardoor onaangenaam gestemd zijn [moe worden, ruiteren, zich vervelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18842 |
zich verwonderen |
verwonderen:
verwönjere (L298a Kesseleik)
|
vreemd toekijken [verwonderen, wonder geven, bewonderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19257 |
zich zeer slecht gedragen |
beesten:
biësten (L298a Kesseleik)
|
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelijk (L298a Kesseleik)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
krankenhuis:
krankehoes (L298a Kesseleik)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
ziealtoar (L298a Kesseleik)
|
Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuken (L298a Kesseleik)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|