20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brandewien (L298a Kesseleik)
|
brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21840 |
brassen |
zwieren:
zwieren (L298a Kesseleik)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19245 |
broeden |
uitbroeden:
oetbreuien (L298a Kesseleik)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
bookse-piep (L298a Kesseleik)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
23350 |
bruidsportaal |
bruidsportaal:
broedsportoal (L298a Kesseleik)
|
Vroeger werd een huwelijk soms ingezegend onder de kerkdeur of in een zijportaal. Hoe noemde men die plek [huwelijksdeur, bruidsportaal]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21573 |
brutaal |
frank en vrij:
frank er vrie (L298a Kesseleik),
onbeschoft:
onbesjoefd (L298a Kesseleik)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21349 |
bullebak |
bullebak:
bullebak (L298a Kesseleik)
|
iemand die probeert door nors, ruw optreden anderen bang te maken [woew, bietebouw, bullebak] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
WLD
bussel (L298a Kesseleik)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21305 |
buurten |
avondkorten:
oavend korte (L298a Kesseleik)
|
de avonden doorbrengen met praten en roken [kortavonden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22411 |
caleidoscoop |
kijkbus:
kieekbus (L298a Kesseleik)
|
Een kijker die eenvoudige daarin gelegde kleurige voorwerpjes veelvoudig weerspiegelt en zo regelmatige bij de geringste beweging telkens afwisselende figuren vertoont [caleidoscoop, kijkbus]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|