23418 |
communiebank |
communiebank:
kemuuniebank (L298a Kesseleik)
|
De balustrade aan de voet van het priesterkoor, waaraan de gelovigen de communie ontvangen [communiebank?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23419 |
communiekleed |
communiekleed:
kemuuniekleid (L298a Kesseleik)
|
Het kleed, de doek daarover [communiekleed, communiedoek]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28953 |
coupenaad, figuurnaad |
figuurnaad:
figȳrnǭt (L298a Kesseleik)
|
Vormgevende naad. Naad die door de coupe bepaald wordt. [N 62, 19]
II-7
|
23433 |
credenstafel |
credotafel:
kredetoafel (L298a Kesseleik)
|
De dientafel links en rechts op het priesterkoor, waarop de benodigdheden voor de Mis gereed gezet worden [credens(tafel)]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23416 |
crypte |
crypte (<fr.):
kripte (L298a Kesseleik)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28751 |
crÊpe |
crêpe:
kręp (L298a Kesseleik)
|
Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.]
II-7
|
20895 |
dadel |
dadel:
WLD
dadel (L298a Kesseleik)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21172 |
dam |
dam:
dam (L298a Kesseleik)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19633 |
dampen |
paven:
paven (L298a Kesseleik)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33519 |
dauw op vruchten |
dauw:
WLD
dauw (L298a Kesseleik)
|
Het tijdens de rijping op druiven, pruimen, appelen, etc. ontstane laagje dat de glans verdoft en aan de vruchten een frisse aanblik geeft (dauw, loom, dons, was). [N 82 (1981)]
I-7
|