18062 |
de stuipen hebben |
stuiptrekken:
stûp trekke (L298a Kesseleik)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19859 |
de tafel dekken |
eten op tafel zetten:
èəten op taofel zitten (L298a Kesseleik)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
28993 |
de zoom afspelden |
afspelden:
āfspɛldǝ (L298a Kesseleik)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
28992 |
de zoom aftekenen |
aantekenen:
āntęjkǝnǝ (L298a Kesseleik)
|
Met krijt of een rokkenspuit de zoomlijn aftekenen op een te maken kledingstuk. [N 62, 13a; N 62, 13b]
II-7
|
19001 |
deerniswekkend |
meeleven:
mèt lève (L298a Kesseleik)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
grondig:
gronjig (L298a Kesseleik)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20420 |
deksel van een doodskist |
roef:
roef (L298a Kesseleik)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
24526 |
den |
den:
WLD
den (L298a Kesseleik)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
dennenappel:
WLD
denneappel (L298a Kesseleik)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24566 |
dennentakje met een harsknopje |
inktappel:
WLD
inkappel (L298a Kesseleik)
|
Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)]
III-4-3
|