29029 |
goed passen |
goed passen:
gōt pasǝ (L298a Kesseleik)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
22657 |
goedkoopste rang in een schouwburg |
uilenkot:
uulekot (L298a Kesseleik)
|
De goedkoopste rang in een schouwburg [uilekot]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24538 |
gom |
koekoekszever:
WLD
koekoekzijver (L298a Kesseleik)
|
De kleverige, doorschijnende vloeistof die uit spleten of insnijdingen in sommige bomen vloeit en in de lucht hard word; deze stof is i.t.t. hars niet oplosbaar in alcohol of ether gom, plek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21177 |
gracht |
weerd:
wiërt (L298a Kesseleik)
|
een ringkanaal rondom bijv. een vesting; een kanaal met langs de oevers huizen (gracht, wijert, rui, wal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20137 |
graf |
graf:
graaf (L298a Kesseleik)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
grafkruis:
graafkruuts (L298a Kesseleik)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
graafstein (L298a Kesseleik)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21460 |
grap |
scherts:
sjerts (L298a Kesseleik)
|
iets mals, iets zots, wat een persoon doet of zegt [grap, scherts, kortswijl, ui, kleutje, truut, spel, krak, zwans] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19331 |
grapjas |
grapjas:
grapjas (L298a Kesseleik)
|
iemand die altijd grapjes maakt [schacht, grapjas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19208 |
grappig |
plezierig:
plezeerig (L298a Kesseleik)
|
vol grappen, vermakelijk, gezegd van een persoon [plezierig, plezant, grappig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|