22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
schroam (L298a Kesseleik)
|
De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20492 |
likken |
lekken:
lèkke (L298a Kesseleik)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
līnǝ (L298a Kesseleik)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispelen (L298a Kesseleik)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
list:
list (L298a Kesseleik)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23445 |
liturgische gewaden |
paramenten (<oudfr.):
paramenten (L298a Kesseleik)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24846 |
loof |
loof:
WLD
lauf (L298a Kesseleik)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24724 |
loot uit slapend oog |
spruit:
WLD
sproet (L298a Kesseleik)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
WLD
sjöt (L298a Kesseleik)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24674 |
lork |
lariks:
WLD
lariks (L298a Kesseleik)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|