21157 |
oprit |
oprij:
oprei (L298a Kesseleik)
|
een hellend oplopende weg om op een dijk, een brug enz. te kunnen komen (april, opweg, opril, oprit, stoep, aprel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19321 |
opscheppen |
blazen:
bloaze (L298a Kesseleik, ...
L298a Kesseleik)
|
zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19290 |
opspelen |
opspelen:
op spelen (L298a Kesseleik)
|
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17900 |
optillen |
opheffen:
ophuffe (L298a Kesseleik)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22737 |
orgel |
orgel:
orgel (L298a Kesseleik)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelpijpen:
orgelpiepe (L298a Kesseleik)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22318 |
oudejaarsdag |
oudjaar:
aodjoar (L298a Kesseleik)
|
31 december [oudjaar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
afwerken:
āfwerkǝ (L298a Kesseleik),
omslingeren:
omslingeren (L298a Kesseleik)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
17889 |
overhoop halen |
modderen:
moddere (L298a Kesseleik)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21808 |
overleggen |
beraadslagen:
beroadsjlagen (L298a Kesseleik),
overleggen:
euver legge (L298a Kesseleik)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] || de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|