18847 |
overmoedig gedrag |
wilde, een -:
wille (L298a Kesseleik)
|
overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
WLD
mèlig (L298a Kesseleik)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
18892 |
overwegen |
naprakkiseren:
noaprakkezeren (L298a Kesseleik)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad (L298a Kesseleik)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18240 |
paillette |
git:
Zwart glazig steenje in verschillende vormen.
git (L298a Kesseleik),
lovertje:
lovertje (L298a Kesseleik),
Kleine rondjes met gaatje diep apart moesten opgenaaid [worden].
lovertjes (L298a Kesseleik)
|
Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: git [N 62 (1973)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] || Versiering voor kledingstukken. Glinsterend schijfje met in het midden een gaatje. [N 62, 60b]
II-7, III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak rammel:
pak rammel (L298a Kesseleik)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22553 |
palmpaas |
palmpasen:
palmpoase (L298a Kesseleik)
|
De versierde en van allerlei lekkerneien voorziene stok waarmee men rondloopt op Palmzondag [palmpaas]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22526 |
pandoeren (kaartspel) |
pandoeren:
pandoeren (L298a Kesseleik)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L298a Kesseleik)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20560 |
parelen |
grinselen:
gritzelen (L298a Kesseleik)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|