18866 |
driftig |
kwaad:
kwaad (L370p Kessenich),
kwoat (L370p Kessenich)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
pompernel:
pompernel (L370p Kessenich),
pumpərneͅl (L370p Kessenich),
poppernel:
puppərneͅl (L370p Kessenich)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
driŋkə (L370p Kessenich)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L370p Kessenich)
|
glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drenk:
drɛŋk (L370p Kessenich)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
bezinksel:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m (vuiligheid / vulgair)
bezinksel (L370p Kessenich)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
drogen:
dryǝgǝ (L370p Kessenich),
kapotgaan:
kǝpǫt˲gǫǝn (L370p Kessenich)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
25128 |
droog weer |
droog:
dru-ëg (L370p Kessenich)
|
droog [DC 45 (1970)]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stø̜u̯ drȳǝx (L370p Kessenich)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25133 |
druppel |
druppel:
druppel (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich),
drøͅppel (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|