id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24316 | glimworm | glimworm: glimwørm (Kessenich), glimwərm (Kessenich) | glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)] III-4-2 |
33024 | goede- opbrengst geven | bijbrengen: bibręŋǝ (Kessenich) | Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4 |
19102 | goedheid | goedigheid: ook materiaal znd 24, 20 gootigheit (Kessenich) | goedheid [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
21326 | goedkoop | goedkoop: det is gootkoup (Kessenich) | Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
21512 | goedkoopst | bestekoop: beste koup (Kessenich) | goedkoopst [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
21477 | goedkoper | beterkoop: bèterkoup (Kessenich) | goedkoper [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
18954 | goedzak | goedzak: ook materiaal znd 24, 22 gootzak (Kessenich) | goedzak [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
17903 | gooien | gooien: goeaje (Kessenich), gŏŏije (Kessenich) | Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...). [ZND 44 (1946)] || niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] III-1-2 |
33085 | graan stapelen in de schuur | bermen: bɛrǝmǝ (Kessenich), inbermen: enbɛrǝmǝ (Kessenich) | Wanneer men met de oogstkar bij de boerderij is aangekomen, worden de schoven in de schuur opgetast, in afwachting van het dorsen. Dit gebeurt in een ruimte naast de dorsvloer, het schuurvak, of, bij plaatstekort, op een tijdelijk geconstrueerde schelf boven de dorsvloer. Zie hiervoor aflevering I.6 over Bedrijfsruimten van de boerderij. Zie ook het lemma ''korenmijt'' (5.1.18). In dit lemma staan de opgaven voor het tassen van de schoven bijeen. [N 5A, 69c; N 15, 46; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
32973 | graan, koren | graan: grān (Kessenich), koren: kō.rǝ (Kessenich), vruchten: vrøxtǝ (Kessenich), vrø̜xtǝ (Kessenich) | Dit lemma bevat de termen die als verzamelnaam voor de verschillende graangewassen bruikbaar zijn. De benaming vruchten is algemeen gebruikelijk voor "veldvruchten, te velde staande graangewassen, graan" (Schuermans); ook de "korrels" worden eronder verstaan. Men gebruikt ook in dezelfde algemene betekenis het woord koren. ''Graan'' en ''koren'' worden vaak ter afwisseling, naast en voor elkander, dus met geheel dezelfde betekenis, gebruikt. Soms echter worden ''koren'' en ''graan'' juist tegenover elkaar gesteld; in dat geval duidt ''graan'' het algemene begrip aan, maar wordt met het ''koren'' een bepaalde soort van graan bedoeld, doorgaans het graan voor het dagelijks brood. In Limburg is dat de rogge. Vergelijk hier nog Lindemans (II, 5) "Koren is in ons taalgebied de naam van het dagelijks broodgraan. Door de eeuwen heen was het koren bij ons de rogge"; zie het lemma ''rogge'' (1.2.4). Vooral op grond van de voorbeeldzin "Ik heb zoveel oogst gezaaid" voor Q 77, zijn de vier opgaven van het type oogst in dit lemma opgenomen. Hel in ''helle vruchten'' betekent "hard". Zie vooral ook de lemma''s ''rogge'' (1.2.4) en ''tarwe'' (1.2.8) voor het semasiologisch overzicht van koren. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enqu√™tes in kaart gebracht.' [graan: JG 1a, 1b, 2c; L 1, a-m; L 32, 41; L 39, 41; S 11; Wi 53; monogr.; koren: L 1, a-m; L 4, 40; R [s], 91; S 19; Wi 51; monogr.; add. uit N 15, 8, 12, 13, 43 en 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2] I-4 |