18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L370p Kessenich),
deͅmpix (L370p Kessenich),
kort:
kort van oasem (L370p Kessenich)
|
dempig [ZND m] || hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
ein korte boeks (L370p Kessenich),
korte boks (L370p Kessenich)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L370p Kessenich)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənāi (L370p Kessenich),
Syst. Frings
kɛrmənāi̯ (L370p Kessenich),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (L370p Kessenich)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
hoos (L370p Kessenich),
hōəs (L370p Kessenich),
huəs (L370p Kessenich),
kous:
kous (L370p Kessenich, ...
L370p Kessenich)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯.tǝr (L370p Kessenich)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krān (L370p Kessenich)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroenekraan (L370p Kessenich),
(geen fon doc.)
kroenekraan (L370p Kessenich)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)]
III-4-1
|
20739 |
krakeling |
krakeling:
Syst. Frings
krākəleŋ (L370p Kessenich),
suikerring:
Syst. Frings
sokəreŋ (L370p Kessenich)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21342 |
krant |
dagblad:
minder gebruikt
doagblaad (L370p Kessenich),
gazet (<fr.):
gazèt (L370p Kessenich)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|