17815 |
leggen |
leggen:
legə (L370p Kessenich)
|
leggen [ZND m]
III-1-2
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛi̯ǝ (L370p Kessenich)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33786 |
lendenen en kuil |
lenden:
lenjǝ (L370p Kessenich),
miltkuil(en):
me.ljtjškūlǝ (L370p Kessenich)
|
Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c]
I-9
|
21503 |
lenen |
lenen:
lī[ə}nə (L370p Kessenich)
|
leenen [ZND m]
III-3-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L370p Kessenich)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)]
III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpastei:
lɛ̄.vərpásteͅi (L370p Kessenich)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅvərwō.st (L370p Kessenich),
lèverwoost (L370p Kessenich)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
26526 |
lichten |
(de stenen) losser zetten:
lǫsǝr zętǝ (L370p Kessenich),
(de stenen) vaster zetten:
dǝ ste̜j.n vastǝr ze̜tǝ (L370p Kessenich),
lichten:
lø̜xtǝ (L370p Kessenich)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
22750 |
lied, liedje |
liedje:
leedje (L370p Kessenich),
dim.
lēṭə (L370p Kessenich)
|
Lied: het feest verliep, zonder dat er een lied werd gezongen. [ZND 46 (1946)] || Liedje. [ZND m]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
lēs (L370p Kessenich)
|
Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12
|