e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kessenich

Overzicht

Gevonden: 1585
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lieveheersbeestje lievevrouwvogeltje: ook in ZND 16, 006  lèvevrouvögelkə (Kessenich) lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)] III-4-2
ligger ligger: legǝr (Kessenich), leqǝr (Kessenich) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3
lijn waar het spel begint aan: de aaən (Kessenich), streep: strēp (Kessenich) De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND 16 (1934)] III-3-2
lijnzaad, vlaszaad lijzend: lēzǝntj (Kessenich) Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31] I-5
lijsterbes klijsterbeer: kliesterbieëren (Kessenich) lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)] III-4-3
limburgse kaas stinkkaas: Syst. Frings  steŋkkiəs (Kessenich) Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)] III-2-3
lip lip: løp (Kessenich, ... ) lip [ZND m] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: løp (Kessenich) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: les (Kessenich) lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
loenje bekriem: bɛkrēm (Kessenich) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10