20728 |
boerenvlaai |
aardappelvlaai:
játāpəlvloͅj (Q176a Ketsingen),
boerenvlaai:
būrəvloͅj (Q176a Ketsingen)
|
Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
boͅlhūt (Q176a Ketsingen)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18412 |
bolhoed: spotnamen |
hondsstal:
hon(t)stal (Q176a Ketsingen)
|
bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
nə pels (Q176a Ketsingen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18297 |
bontkraag |
pelsen kraag:
pelsə krōͅx (Q176a Ketsingen)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
pelsen mantel:
pelsə mantəl (Q176a Ketsingen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33511 |
boomgaard |
fruitwei:
frøi̯t[wei} (Q176a Ketsingen),
wei:
wei}* (Q176a Ketsingen)
|
I-7
|
24511 |
boomstronk |
kont:
də kont (Q176a Ketsingen)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
veer:
vē̜r (Q176a Ketsingen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
18698 |
boordenknoopje |
bandjesknoopje:
be͂ͅntšəsknøpkə (Q176a Ketsingen)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|