e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ketsingen

Overzicht

Gevonden: 926

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwvoor de zwarte grond: dǝ zwatǝ grǫnt (Ketsingen) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovenste handvat (bovenste, rechtse) handvat: hānt˲vǭt (Ketsingen) Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
bovenstuk van een jurk basquine (fr.): baskin (Ketsingen) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
braadpan braadpan: broͅi̯pan (Ketsingen) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
brandhout stoofhout: stoofhout (Ketsingen), vinkelhout: fonkelhout (Ketsingen) [Lk 02 (1953)] I-7
bretel bretel (<fr.): brəteͅlə (Ketsingen) bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)] III-1-3
breuk breuk: brjø͂ͅk (Ketsingen) een breuk [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
brief brief: bri.v (Ketsingen) brief [RND] III-3-1
broeden, op eieren zitten broeden: brȳi̯ǝ (Ketsingen) [N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
broedende kip op eieren kloekhen: klukhin (Ketsingen) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12