34175 |
het kalf afdraaien |
afdraaien:
āv˱drē̜jǝ (Q176a Ketsingen)
|
Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a]
I-11
|
21436 |
het volle bedrag |
de hele som:
ps. omgespeld volgens Frings.
də hēl soͅm (Q176a Ketsingen),
de volle pot:
ps. omgespeld volgens Frings. Boven de eerste # staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!
də voͅlə poͅt (Q176a Ketsingen)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kónterfōͅr (Q176a Ketsingen)
|
hielstuk (konterfort) [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hūt (Q176a Ketsingen)
|
hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
buis:
baus (Q176a Ketsingen),
chapeau (fr.):
šape͂ͅ (Q176a Ketsingen),
šapó (Q176a Ketsingen),
stoofpijp:
stúefpaip (Q176a Ketsingen)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hȳjǝ (Q176a Ketsingen)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18319 |
hoepelrok |
crinoline (fr.):
krinolín (Q176a Ketsingen)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
huifringen:
hau̯freŋk (Q176a Ketsingen)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
33034 |
hoeveelheid halmen voor een halve schoof |
opper:
ø̜pǝr (Q176a Ketsingen)
|
In het zuiden van Belgisch Limburg waar met de zicht wordt gemaaid kent men het begrip "ongebonden halve graanschoof"; de maaier haalt met één keer inkappen en uitwinnen de hoeveelheid halmen voor een halve schoof bijeen. In de rest van het onderzoeksgebied komt het begrip niet voor. Zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf en kaart 19. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 29; monogr.]
I-4
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hōx šyn (Q176a Ketsingen)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|