e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ketsingen

Overzicht

Gevonden: 926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude noordenwind, bijs bijs: bais (Ketsingen) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous: algemeen n kousen]: kous (Ketsingen) kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband kousbindel: koúzbeͅnəl (Ketsingen) kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kraaien, gezegd van de haan zingen: zęŋǝ (Ketsingen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
krakende schoen kraakschoen: krōͅksyn (Ketsingen) schoenen die een krakend geluid maken als men er op loopt [kraokschoen] [N 24 (1964)] III-1-3
krentenbol brioche (fr.): bujos (Ketsingen) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenmik: kreͅntəmik (Ketsingen) Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
krielkip zinghennetje: zēhinǝkǝ (Ketsingen) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
kroonkandelaar, luster luster: lystər (Ketsingen) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kruik kruik: kroͅu̯k (Ketsingen), tuit: tøi̯t (Ketsingen) kruik, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1