18304 |
lage herenschoen, molière |
lage schoen:
ljex šyn (Q176a Ketsingen),
molire (fr.):
molēͅrs (Q176a Ketsingen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32447 |
lage klomp |
klomp:
[klomp] (Q176a Ketsingen)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
klomp:
klomp (Q176a Ketsingen)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
beemd:
bęm (Q176a Ketsingen),
zure grond:
zūrǝ gront (Q176a Ketsingen)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18351 |
lakschoen |
gelakkeerde schoen:
gəlakjōͅtə šyn (Q176a Ketsingen)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝ (Q176a Ketsingen)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
gestel:
gǝstęl (Q176a Ketsingen)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19584 |
lamp |
lamp:
lamp (Q176a Ketsingen)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
wiek:
wīk (Q176a Ketsingen)
|
lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18329 |
lang schortlint |
lint:
lent (Q176a Ketsingen)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|