e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ketsingen

Overzicht

Gevonden: 926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steel van de zeis ([zeis])snaad: snuǝt (Ketsingen) De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.] I-3
steel van de zicht werf: wɛrǝf (Ketsingen) Houten gedeelte van de zicht. De lengte hiervan is ¬± 80 cm; aan het ene uiteinde zit het handvat en aan het andere wordt het blad bevestigd. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en afbeelding 5. Vergelijk ook lemma en kaart ''steel van de zeis'' (3.2.3) in aflevering I.3. Omdat men ter plaatse de zicht vanouds niet gebruikte, is er voor de steel geen naam bekend in: L 312, 313, 315, 316, 353, 354, 355, 356, 358, 359, 361, 362, 363, 364, 365, 366, 368 en 413. Als voor dezelfde plaats zowel een simplex (werf, gewerf) alsook een samenstelling (zichtewerf e.d.) is opgegeven, is in dit lemma alleen het simplex opgenomen. De snaad-opgaven zijn wel overdrachtelijk vanwege de steel van zeis; de steel-opgaven zijn doorgaans jong. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 8; L 45, 8; monogr.; add. uit: N 14, 131; A 14, 10; Lu 1, 16.2] I-4
stenen pot, keulse pot kroeg: krux (Ketsingen), pot: poͅt (Ketsingen) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stoffen pantoffel stoffen slof: stoͅfə slúfə (Ketsingen) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stolp kaasstolp: kēstoͅləp (Ketsingen) kaasstolp [N 20 (zj)] III-2-1
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel bakhuis: bákǝs (Ketsingen), stookhuis: stuø̜kǝs (Ketsingen) De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.] I-6
stootring as: as (Ketsingen) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13
stoppeleinde van de schoof kont: ko.nt (Ketsingen) De onderkant van de schoof, daar waar de halmen afgesneden zijn. Zie afbeelding 7. [N 15, 21a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
stoppelland stoppelland: stǫpǝlant (Ketsingen) Het akkerland waarop stoppels staan; zie het vorige lemma ''stoppels'' (5.2.8). Voor de fonetische documentatie van het woord stoppelen, zie ook het lemma ''stoppels'' (5.2.8). [N 15, 51; add. uit N 6, 7; monogr.] I-4
stoppels stoppelen: stǫpǝlǝ(n) (Ketsingen) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4