20383 |
in ondertrouw gaan |
ondertrouwen:
óngertrouwe (L369p Kinrooi)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaan-de echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
32711 |
in panden ploegen |
op bedden varen:
op˱ będǝ vãrǝ (L369p Kinrooi),
op ruggen varen:
ǫp rø̜qǝ vã.rǝ (L369p Kinrooi)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
20252 |
in verwachting zijn |
groot gaan:
groeëtgaon (L369p Kinrooi),
z zijn:
diej is zoe (L369p Kinrooi)
|
Zwanger zijn: een kind dragen, zwanger zijn (staan, met een dik lijf lopen, inkopen, groot gaan, geladen). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18037 |
indigestie (hebben) |
indigestie:
endezjesti (L369p Kinrooi),
ongemoed gegeten:
ongemoodj geaete (L369p Kinrooi)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (overetendheid, indigestie, maag van streek, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
dɛrəm (L369p Kinrooi)
|
de ingewanden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
klateren:
klatere (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
klotsen:
klotse (L369p Kinrooi)
|
Met een zeker geluid water ergens in gieten (spetteren, klotsen, klateren, spatten, plonsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
ingooien:
engōi̯ǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|
34012 |
inhalen |
voorbijvaren:
vǝrbī.vā.rǝ (L369p Kinrooi)
|
Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
ān[maaien] (L369p Kinrooi),
inhouwen:
enǫu̯ǝ (L369p Kinrooi),
inkappen:
enkapǝ (L369p Kinrooi)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21687 |
inkomsten |
inkomen:
’t inkômme (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
ət eͅnkou̯mə (L369p Kinrooi),
inkomende, het ~:
’t inkômmendje (L369p Kinrooi)
|
inkomsten, de ontvangsten, het inkomen [inkomende, inbeur?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|