e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karwip luie knecht: løǝ kne̜xt (Kinrooi) Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.] II-11
kat kat: kát (Kinrooi) kat [Goossens 1b (1960)] III-2-1
kauw dooltje: dø͂ͅlkə (Kinrooi), kauwtje: kawkə (Kinrooi) kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] III-4-1
keel keel: kē̜.l (Kinrooi), strot: strō.t (Kinrooi) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: kēͅl (Kinrooi), strot: stro.d (Kinrooi), strōt (Kinrooi) keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND] III-1-1
keelgat keelsgat: kēͅlsxāt (Kinrooi), strot: strōt (Kinrooi) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1
keelketting, keelriem keelriem: kē̜lrēm (Kinrooi) De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26] I-10
keelpijn keelpijn: kɛ.lpî.n (Kinrooi) keelpijn [RND] III-1-2
keep noordvink: nōrtfeͅnk (Kinrooi) keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)] III-4-1
keerklossen keerklossen: keerklossen (Kinrooi) Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d] II-3