31572 |
karwip |
luie knecht:
løǝ kne̜xt (L369p Kinrooi)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|
19826 |
kat |
kat:
kát (L369p Kinrooi)
|
kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24179 |
kauw |
dooltje:
dø͂ͅlkə (L369p Kinrooi),
kauwtje:
kawkə (L369p Kinrooi)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33781 |
keel |
keel:
kē̜.l (L369p Kinrooi),
strot:
strō.t (L369p Kinrooi)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kēͅl (L369p Kinrooi),
strot:
stro.d (L369p Kinrooi),
strōt (L369p Kinrooi)
|
keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kēͅlsxāt (L369p Kinrooi),
strot:
strōt (L369p Kinrooi)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33934 |
keelketting, keelriem |
keelriem:
kē̜lrēm (L369p Kinrooi)
|
De ketting of riem die onder de keel of kaken van het paard doorloopt en de twee uiteinden van de kopriem verbindt. [JG 1a; N 13, 26]
I-10
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ.lpî.n (L369p Kinrooi)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
noordvink:
nōrtfeͅnk (L369p Kinrooi)
|
keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
keerklossen (L369p Kinrooi)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|