24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)geut, gegeut:
kwakərtəgô.t (L369p Kinrooi)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
kikkers:
kikkers (L369p Kinrooi),
kwakkerten:
kwarkǝrtǝ (L369p Kinrooi)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
17600 |
kin |
kin:
ken (L369p Kinrooi)
|
kin [N 10b (1961)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
kind:
kent (L369p Kinrooi)
|
kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
22691 |
kinderfluitje |
feepje:
feepke (L369p Kinrooi)
|
een fluitje gemaakt uit de holle stengel van een paardebloem [fiepertje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18578 |
kinderhemd |
kinderhemdje:
kènjerhumke (L369p Kinrooi)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18590 |
kinderondergoed |
kinderondergoed:
kènjeróngergood (L369p Kinrooi)
|
Kinderondergoed, kinderhemd [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
k‧akstōl (L369p Kinrooi)
|
Stoel voor kleine kinderen op hoge poten met een armleuning en een tafelblad ervoor, eventueel met een potje onder de zitting (kakstoel, krokstoel, kloef) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20169 |
kinds |
debiel:
debiel (L369p Kinrooi),
kinds:
kins (L369p Kinrooi),
ze niet allemaal meer op een rij hebben:
Die heeft ze neit allemaal op een rij
dae (ziej) heet ze neet allemaol mie op ein riej (L369p Kinrooi)
|
door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33940 |
kinketting |
kiefketting:
kēfkęteŋ (L369p Kinrooi)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|