24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L369p Kinrooi)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18107 |
krentenbaard |
brand:
brānt (L369p Kinrooi),
brutselen:
grotere zweren
brotsjel (L369p Kinrooi),
uitslag:
oetslaag (L369p Kinrooi)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20708 |
krentenbol |
brioche (fr.):
Syst. Veldeke
briosj (L369p Kinrooi),
krentenbol:
Syst. Frings (?)
kreͅntəbol (L369p Kinrooi)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
Syst. Veldeke
krintebroëd (L369p Kinrooi),
krentenmik:
Syst. Frings (?)
kreͅntəmeͅk (L369p Kinrooi),
rozijnenmik:
Syst. Veldeke
rezienemik (L369p Kinrooi)
|
Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kreuk:
krø̄:k (L369p Kinrooi),
valse plooi:
valse ploeëj (L369p Kinrooi)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
befrommelen:
befroemele (L369p Kinrooi),
befronselen:
befrunsele (L369p Kinrooi)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krybǝbītǝr (L369p Kinrooi),
krøbǝbī.tǝr (L369p Kinrooi)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (L369p Kinrooi)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
34465 |
krielkip |
krielhaantje:
krīlē̜nkǝ (L369p Kinrooi)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
22351 |
krijgertje spelen |
lopen:
/
laupen (L369p Kinrooi),
lopertje-tik spelen:
/
luiperke-tik (L369p Kinrooi)
|
/ [SND (2006)] || lopen [SND (2006)]
III-3-2
|