21501 |
krijt |
krijt:
krī[ə}t (L369p Kinrooi)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krejoele (L369p Kinrooi),
wemelen:
wemele (L369p Kinrooi)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
krūs(h)ōur (L369p Kinrooi)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20120 |
krols |
loops:
lø͂ͅps (L369p Kinrooi)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)]
III-2-1
|
17894 |
krommen, ombuigen |
buigen:
buige (L369p Kinrooi),
bøjgen (L369p Kinrooi),
krom maken:
kromp make (L369p Kinrooi),
krommen:
kromme (L369p Kinrooi),
ombuigen:
ombuige (L369p Kinrooi),
omplooien:
omploeëje (L369p Kinrooi),
plooien:
pluuje (L369p Kinrooi)
|
Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21502 |
kroon |
kroon:
krū[ə}n (L369p Kinrooi),
kroontje:
krī[ə}nkə (L369p Kinrooi)
|
kroon [ZND m]
III-3-1
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
luster:
luster (L369p Kinrooi)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26454 |
kropgat |
kropgat:
krǫp˲gāt (L369p Kinrooi)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
kruias:
kruias (L369p Kinrooi)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|