17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
mø:nkə (L369p Kinrooi),
nagelriem:
negelreem (L369p Kinrooi)
|
Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
sla.̄xhǭi.̯ǝ (L369p Kinrooi)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
17554 |
mager |
mager:
māgər (L369p Kinrooi),
schraal:
ṣrōl (L369p Kinrooi)
|
mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34128 |
mager kalf |
mager kalfje:
māgǝr kø̜̄fkǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
ā:falə (L369p Kinrooi),
lichter worden:
lichter waere (L369p Kinrooi),
vermageren:
vermagere (L369p Kinrooi)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
schrankel:
šraŋkǝl (L369p Kinrooi)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|
32984 |
mais |
maïs:
mai̯ǝs (L369p Kinrooi),
męi̯.s (L369p Kinrooi)
|
Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b]
I-4
|
33822 |
mak |
zacht:
zǭxt (L369p Kinrooi)
|
Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j]
I-9
|
26638 |
malooi |
gebakte:
gǝbęqdjǝ (L369p Kinrooi),
zak:
zak (L369p Kinrooi)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
man:
hu ɛtj tjɛə manə (L369p Kinrooi),
mân (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi)
|
man [RND], [RND] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|