33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mesthoup (L369p Kinrooi),
mestmijt:
meͅstmī.t (L369p Kinrooi)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
mastvarken:
mastfɛ.rǝkǝ (L369p Kinrooi)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stou̯ǝtǝ (L369p Kinrooi)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
achteruit zetten:
axtǝrut ˲zɛtǝ (L369p Kinrooi)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
ęŋ stǭn (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) breed staan:
brēi̯t stǭn (L369p Kinrooi)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
gater maken:
gātǝr mākǝ (L369p Kinrooi)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
een dof geven:
einen dóf gaeve (L369p Kinrooi)
|
met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
dabben:
dabǝ (L369p Kinrooi)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smikken:
smekǝ (L369p Kinrooi)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|