21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
det kan ich neet bekostige (L369p Kinrooi),
det kan ich neet beköstige (L369p Kinrooi),
ps. omgespeld volgens Frings.
bəkøͅstəgə (L369p Kinrooi)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33960 |
bellen aan het haam |
bellen:
bɛlǝ (L369p Kinrooi),
kloteren:
klōtǝrǝ (L369p Kinrooi)
|
Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.]
I-10
|
33945 |
bellen aan het hoofdstel |
bellen:
bęlǝ (L369p Kinrooi),
kloteren:
klōtǝrǝ (L369p Kinrooi
[(groter dan bellen)]
)
|
Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39]
I-10
|
32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝ (L369p Kinrooi),
mest opvaren:
męst˱ ǫp˲vā.rǝ (L369p Kinrooi),
mesten:
męstǝ (L369p Kinrooi)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benauwd.
bənaudʔ (L369p Kinrooi),
broeierig (weer):
breujerig wèer (L369p Kinrooi),
laf (weer):
laf (L369p Kinrooi),
laf.
lāf (L369p Kinrooi),
wassig weer:
wessig wèer (L369p Kinrooi)
|
lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel, drukkend warm (mof, smoel) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
pikkels:
pekəls (L369p Kinrooi),
staken:
stākə (L369p Kinrooi, ...
L369p Kinrooi),
stokken:
stekə (L369p Kinrooi),
stompels:
st"mpəls (L369p Kinrooi),
stømpəls (L369p Kinrooi)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] || benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)] || benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
bommelen:
boumələ (L369p Kinrooi)
|
bengelen [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
25965 |
bergmolen |
bergmolen:
bɛ̄r(ǝ)x[molen] (L369p Kinrooi)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L369p Kinrooi)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
19540 |
berkenbezem |
berkenbezem:
birkebèesem (L369p Kinrooi),
birkəbēͅsəm (L369p Kinrooi)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|