33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L369p Kinrooi)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
ręŋ (L369p Kinrooi)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (L369p Kinrooi),
nāsfl"gəl (L369p Kinrooi)
|
neusvleugel [N 10b (1961)] || Neusvleugel: beweeglijke buitenwand van een neusgat (neusvleugel, neusvleuger) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17698 |
nier |
nier:
nīər (L369p Kinrooi)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhǭjǝ (L369p Kinrooi)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
leeg:
lē̜x (L369p Kinrooi)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
21654 |
niet gunnen |
niet gunnen:
neet gegundj (L369p Kinrooi),
niet laten:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
niet gelaten (L369p Kinrooi),
niet vergunnen:
neet vergundj (L369p Kinrooi),
niet verkopen:
ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.
niet verkocht (L369p Kinrooi)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18220 |
niet passen |
aangetuield:
WNT: tuieren (II) - tudderen. Het Limb. kent als wisselvorm tuielen. 1) Ineendraaien, een knoedel, onordelijken bos of bundel maken van; - 2) (veroud.) Uitdossen, opsieren; - 4) Slordig zijn, slordig omgaan met
aangetujjeld (L369p Kinrooi),
niet passen:
nē:t pásə (L369p Kinrooi)
|
Niet passen, gezegd van kleding-stukken [pronsen, bolderen, flodderen, slodderen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
gapen:
gāpə (L369p Kinrooi)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18122 |
nijdnagel |
gesprongen overnagel:
gesprongen overnagel (L369p Kinrooi),
nijwortel:
naiwutəl (L369p Kinrooi),
overnagel:
overnagel (L369p Kinrooi)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || nijdnagel (bijwas aan de vingernagel) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|