e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij, wiers roede: rōi̯ (Kinrooi) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijentrekker aftrekker: āftrękǝr (Kinrooi), vorentrekker: vōrǝtrękǝr (Kinrooi) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijk zijn er goed voor zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  ər gou̯t v"r zeͅtə (Kinrooi), er warm in zitten: ps. omgespeld volgens Frings.  ər weͅrm eͅn zeͅtə (Kinrooi), in het geld zwemmen: ps. omgespeld volgens Frings.  zwymə eͅn ət geͅltʔ (Kinrooi), rijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  rīk sēn (Kinrooi), veel geld hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  v"l geͅltʔ (h)ybə (Kinrooi), veel knabben hebben: Opm. knabben: [knab\\] (ps. omgespeld volgens Frings).  veel knabben hebben (Kinrooi) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rî.gdum (Kinrooi) rijkdom [RND] III-3-1
rijksdaalder rijksdaalder: ps. omgespeld volgens Frings.  rīksdāldər (Kinrooi) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1
rijn rijn: rijn (Kinrooi), rī ̞jn (Kinrooi) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijp rijp: rīēp (Kinrooi) rijp [RND] III-2-3
rijp vormen, rijpen rijmen: rijmen (Kinrooi), rouwvorsten: roevorsen (Kinrooi), rôwvosse (Kinrooi) vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)] III-4-4
rijp, rijmx rijm: riëm (Kinrooi), rīm (Kinrooi), rijm.  rīm (Kinrooi), rouwvorst: rôwvos (Kinrooi), roevors = ruwe vorst.  rūvors (Kinrooi) rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)] || rijm, rijp [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
rijshout, bonenstaak erwtenrijs: eͅrtəri.zər (Kinrooi) Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [Goossens 1b (1960)] I-7