19441 |
roestplek |
roestplek:
r‧oͅspl‧ɛk (L369p Kinrooi)
|
Roestplek in het linnen (spot, spit, tikkel, maal, plek, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19923 |
roestvlek |
roestvlek:
ros˃vlɛk (L369p Kinrooi)
|
roestvlek (in het linnen) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|
19410 |
roet |
roet:
r‧ōt (L369p Kinrooi)
|
Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L369p Kinrooi),
rog(ge):
rǫgǝ (L369p Kinrooi)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20674 |
roggemeelpap |
roggepap:
Syst. Frings (?)
roͅgəpap (L369p Kinrooi)
|
Pap van roggemeel (prol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
roͅk (L369p Kinrooi)
|
rok [ZND m]
III-1-3
|
19493 |
roken |
blaken:
(alleen werkwoord)
bl.ōͅkə (L369p Kinrooi)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32834 |
rollen |
draaien:
drɛi̯ǝ (L369p Kinrooi),
wellen:
wɛlǝ (L369p Kinrooi)
|
De koe tijdens het kalven op de rug wentelen. [N 3A, 50] || Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-11, I-2
|
21647 |
rolletje munten |
rolletje:
ei rölke (L369p Kinrooi),
stukjes:
ps. omgespeld volgens Frings.
støkskəs (L369p Kinrooi)
|
rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22443 |
rommelpot |
foekespot:
Vooral in Kessenich.
foekespot (L369p Kinrooi)
|
de pot die met een (varkens)blaas is overspannen; door het midden ervan is een rietje gestoken dat men vochtig maakt en op en neer beweegt, wat de blaas in trilling brengt [rommelpot, hoeperpot, foeperpot, foekepot] [N 112 (2006)]
III-3-2
|