e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rond wittebrood mik: Syst. Frings (?)  meͅk (Kinrooi), rond wit: Syst. Veldeke  rôndj wit (Kinrooi) Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] III-2-3
rondsel rondsel: ronsǝl (Kinrooi) Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25] II-3
rongblokken rongblokken: (enkelv)  roŋblǫk (Kinrooi), schemelblokken: šiǝmǝlblø̜k (Kinrooi), schemels: šiǝmǝls (Kinrooi) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen klampen: klampǝ (Kinrooi), rongen: rǫu̯ŋǝ (Kinrooi), rongkluppelen: roŋkløpǝlǝn (Kinrooi) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
rongogen klammers: klamǝrs (Kinrooi) Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr] I-13
roodbont paard (een) bonte: buntjǝ (Kinrooi), koepaard: kupē̜rt (Kinrooi) Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g] I-9
roodbonte koe van het donkerrode type roodbont (bijvgl. nmw.): rōu̯ǝtbou̯ntj (Kinrooi) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodborstje roodborstje: ruətbāskə (Kinrooi) roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodborsttapuit wijntappertje: geldt voor roodborsttapuit (28), paapje (29) en tapuit (30)  wīntapər, wīntɛpərke (Kinrooi) roodborsttapuit (12,5 rode borst; zomervogel; overal op het veld waar het wat ruig is; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt] [N 09 (1961)] III-4-1
roodvonk rodehond: roeëjen hondj (Kinrooi), roodvonk: ruutfonk (Kinrooi) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)] III-1-2