20696 |
schapenvet |
schaapsreut:
Syst. Frings (?)
šōpsrø͂ͅt (L369p Kinrooi),
schaapsvet:
Syst. Veldeke
sjaopsvèt (L369p Kinrooi),
schapenvet:
Syst. Frings (?)
šōpəvɛ̄t (L369p Kinrooi)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝn (L369p Kinrooi),
scharren:
šarǝ (L369p Kinrooi)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
schede:
sjei (L369p Kinrooi),
šeͅi̯ (L369p Kinrooi)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
vazel:
vā.zǝl (L369p Kinrooi)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
šēl (L369p Kinrooi)
|
scheel [ZND m]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
love kijken:
love kieke (L369p Kinrooi),
scheel kijken:
sjael kieke (L369p Kinrooi),
scheel zien:
sjeel zeen (L369p Kinrooi)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
šēn (L369p Kinrooi)
|
scheen [ZND m]
III-1-1
|
18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
sjaermasjièn (L369p Kinrooi),
scheermachinetje:
šÚɛ̄:rməšínkə (L369p Kinrooi)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
gilletje:
zjiletje (L369p Kinrooi),
scheermesje:
šɛ̄:Rmaeskə (L369p Kinrooi)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (L369p Kinrooi),
scheien:
šęi̯.ǝ (L369p Kinrooi)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|