id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26514 | scheiplank | schei(d)plank: schei(d)plank (Kinrooi) | Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187] II-3 |
17728 | schemeren van de ogen | sterretjes zien: steͅrkəs ẓen (Kinrooi) | schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1 |
25023 | schemering, valavond | schemer: sjimmer (Kinrooi) | schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4 |
20510 | schenkel | hees: hiəs (Kinrooi) | schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3 |
19564 | schenkkan | bierkaraf: bērkraf (Kinrooi), kan: kan (Kinrooi), karaf: kraf (Kinrooi), melkkan: mélkkan (Kinrooi), waterkan: waterkan (Kinrooi) | karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
17829 | scheppen | scheppen: šø̜pǝ (Kinrooi) | Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] II-3 |
18298 | scheren | scheren: chēͅrə (Kinrooi), sjaere (Kinrooi), šɛ̄:Rə (Kinrooi) | scheren [inf.] [ZND 06 (1924)] || Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)] III-1-3 |
34199 | scherp inhebben | (een/het) ijzer inhebben: (de koe heeft) īzǝr ęn (Kinrooi) | Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11 |
17726 | scherp kijken | ogen: ögə (Kinrooi) | kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1 |
27015 | scherp zetten | vierkantig beslaan: vērkɛnjtjex˱ bǝslǭnǝ (Kinrooi) | Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.] II-11 |