e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kinrooi

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleeën met de ijsstoel rijden: mèt d`n iesstool rieje (Kinrooi) met de ijsslee rijden [narren, sleeën] [N 112 (2006)] III-3-2
slekken slekken: slɛkǝ (Kinrooi) Metalen plaatjes of kapjes waarmee men de uiteinden van de berries tegen slijtage beschermt of waarmee men beschadigde berries verstevigt. [N 17, 29 + 99; N G, 59c; JG 1d] I-13
slenteren kuieren: køͅərə (Kinrooi), sloffen: sloufə (Kinrooi), trampelen: trampələ (Kinrooi) lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] III-1-2
slepen (het land) gelijkslepen: gǝlī.kslęi̯.pǝ (Kinrooi), slepen: slęi̯.pǝ (Kinrooi) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] I-2
sleutel sleutel: slø&#x0304.təl (Kinrooi) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem kerksleutel: kerkslootel (Kinrooi) sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] III-4-3
sleuteltol zukenspringer?: [sic]; vgl. zelfgemaakte tol  zukespringer [zy(3)̄kə:spreŋər} (Kinrooi) Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [Lk 03 (1953)] III-3-2
slijkvanger slijkplaat: slīkplāt (Kinrooi), slīǝkplāt (Kinrooi) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm fluim: flume (Kinrooi, ... ), slijm: sliem (Kinrooi), snotter: snoter (Kinrooi, ... ) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijm bij de nageboorte slever: slɛi̯vǝr (Kinrooi) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11