26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
heizicht:
heizicht (L369p Kinrooi)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|
32989 |
blad van de korenhalm |
lis:
(mv)
lęsǝ (L369p Kinrooi)
|
Het smalle blad van de korenhalm. Zie afbeelding 2, b. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33043 |
blad van de zicht |
zicht:
[zicht] (L369p Kinrooi)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|
19402 |
blad van een lepel |
lepel:
lē.pəl (L369p Kinrooi)
|
Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blā.t (L369p Kinrooi),
blader:
blā.i̯ǝr (L369p Kinrooi)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
19978 |
blaffen |
blaffen:
blafə (L369p Kinrooi),
kaffen:
kafə (L369p Kinrooi)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
19458 |
blaker |
luchter:
l‧øxtər (L369p Kinrooi)
|
Lage kandelaar met brede, platte voet en een handvat (blaker, lichtpannetje, flakkertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34405 |
blaten |
bleten:
blē̜tǝ (L369p Kinrooi)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
rei̯gər (L369p Kinrooi)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
blōzə (L369p Kinrooi)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|